Bij de Olielamp – Gert Jan Luijendijk

In deze rubriek interviewt Martijn elke keer weer een andere botteraar. Deze keer reisde hij af naar Amersfoort om daar Gert Jan te ontmoeten.

Hoe ben je bij de botter terecht gekomen?

Gert Jan is op een wat merkwaardige manier in contact gekomen met Trui: “Ik ben in het najaar van ‘75 op verzoek een keertje meegeweest naar Nieuwe Delft, met een oud schoolgenoot van me. Die was al lid en wist dat ik op de middelbare school in de scholierenvereniging had gezeten. De Nieuwe Delft zocht nieuwe bestuursleden en zodoende ben ik, 5 minuten voordat ik secretaris werd van Nieuwe Delft, geïnaugureerd.” Eenmaal lid van Nieuwe Delft was het nog maar een kleine stap naar Trui. “Een aantal mensen van Nieuwe Delft riep in de zomer van ‘76: ‘Goh, we gaan botteren, ga je mee?’ Ik wist niet wat een botter was, had de botter nog nooit gezien. Ik had wel eens gezeild met een 16 kwadraat en een Centaur, maar een botter? Dat nog nooit.”

Motoren

Er stond maar weinig wind en Trui had toen nog geen morseschakelaar, maar een keerkoppeling die je vlakbij de motor met de hand moest bedienen. Ook gasgeven ging op die manier en Trui had niet zoals nu een uitlaat door het boord heen, maar gewoon een pijp recht omhoog. “Als je moest motoren gaf dat een enorme herrie en stond je in de walmrook. Die vakantie heb ik leren motoren, want er stond zo weinig wind dat we maar heel weinig hebben kunnen zeilen. Op het moment dat we de haven aandeden, vroeg de schipper aan mij of hij dat even moest doen. Ik stond daar inmiddels zo’n tweeëneenhalf, drie uur, dus maakte ik het af ook. Hij heeft me toen een beetje leren manoeuvreren met de boot.”

Die keerkoppeling leverde trouwens ook wel een gedenkwaardig moment op: “Dat was bij een kenningsmakingstijd. Zo ben ik helemaal niet, maar ik heb een van die knullen van boord gestuurd. Thuis hadden ze een scherp jacht, dus hij wist precies hoe je moest varen, maar hij had nog nooit op een botter gezeten. Dan kom je een overvolle sluis bij Enkhuizen binnen en zeg ik: ‘zet hem in z’n vrij’ en dan ging hij eerst eens om zich heen kijken of hij vond dat hij in z’n vrij moest! Vervolgens, als je gaat strijken zet je de kraanlijn natuurlijk niet vast. Dat doe je op een scherp jacht dus wel, anders krijg je die giek ergens op je windkap. Hij zette ‘m dus vast, terwijl de boel naar beneden moest in een flink zeetje. Hij zei, ‘maar jij had ‘m los gelaten…’ Ja, expres!
Toen we terug waren in Enkhuizen bij de sluis, zei ik: ‘ik denk dat je er verstandig aan doet om…’
Dat hij ook begrepen, dat het tussen ons in elk geval niet ging werken. Dat is de eerste en enige keer dat ik ooit iemand van boord heb gestuurd.”

“Na die eerste zomer ben ik nog een paar keer mee geweest, maar eigenlijk het jaar daarna al was er de behoefte om een paar gaten te vullen op de botter van een oud-schipper die hij samen met een paar vrienden had gekocht. Ik heb toen vijf weken lang met die botter gevaren met een groep moeilijk opvoedbare kinderen waaronder een stel opgeschoten jongens die liever in de kroeg zaten dan dat ze gingen varen. Dat jaar heb ik ook de Westwalrace gevaren met die botter en heb daarmee een geweldige hoeveelheid ervaring opgedaan. Daarna voer ik toch wat meer met Trui, mede ook doordat ik toen verantwoordelijk was voor de verhuur en het onderhoud van Trui.”

Kreeg je dat een beetje rond gewerkt in je eentje?

“Degene die de verhuur voor mij had geregeld had daar administratief en organisatorisch een zootje van gemaakt. In de vier jaar dat ik ermee bezig was, heb ik dat gat met moeite kunnen inlopen. Toen heb ik heel nadrukkelijk geleerd hoe kwetsbaar dat schip is en dat als je dat niet heel strak organiseert, je dan niks te makken hebt. We konden het eerste jaar de verzekering betalen en het zeil waar een gat in zat laten maken, maar toen was het geld gewoon op. Dat was lastig.” Het jaar daarop zit Gert Jan weer in het bestuur van Nieuwe Delft, deze keer als penningmeester. “Trui stond als kapitaal totaal niet in de boeken en dat leverde op een gegeven moment een probleem op. De waarde van de botter werd namelijk zo langzamerhand meer dan de jaaromzet van de Bolk. Toen heb ik vanuit het bestuur voorgesteld om dat op een andere manier te gaan doen.”

Trui zinkt in de haven van Urk

Dat werd ook hoogst noodzakelijk toen Trui in Urk zonk en we direct geld nodig hadden. Toen hebben we er een stichting van gemaakt en een paar ouders zo gek weten te krijgen dat ze zich garant stelden voor een lening. Daarmee konden we vervolgens echt aan de slag gaan.”
Trui ligt net een week in de haven van Urk te wachten op een nieuwe grote bolder, als er een telefoontje komt: ‘wat moeten we ermee doen, want ze is gezonken.’ “Dus wij met een paar in de auto naar Urk toe. Hartstikke triest. We hebben toen een grote kraan laten komen en haar naar boven laten halen en voor de helling gelegd. Toen hebben we dus wat meer laten doen dan we eigenlijk konden, niet alleen de grote bolder, maar ook paar knieen en gangen.”

Een nieuw voordek

Kort daarna was het voordek aan de beurt. “Iedereen kende Trui toen met een wit dek. Elk voorjaar werd er namelijk een nieuwe laag witte wegenverf op de multiplex platen gesmeerd. Geweldig spul. Heel snel droog en ook vrij goed waterdicht, maar goed, het was natuurlijk niet wat het zou moeten zijn. Dat was de tijd waarin dat hele groepje kwam van Freek, Miel, Ernst Bolt en Gerard. Er moest het nodige werk gedaan worden en daar stonden zij wel voor open. ” Ze hadden de heren in Urk bezig gezien, de professionals, en dachten: ‘dat kunnen wij ook!’ Met de bouwbeschrijving die Peter Dorleijn in Tagrijn had gemaakt durfde het stel scheepsbouwers het wel aan. “Er kwam toen het idee om de botter in Delft op de kant te zetten en het hele dek te gaan vernieuwen. De jongens konden dat met hun handigheid en inzicht organiseren. Ik wil niet zeggen dat ik twee linkerhanden heb, maar op die manier daarmee om gaan… Ik heb wat dingen er omheen georganiseerd en zij deden verder de hele planning en inkoop enzovoorts. Elk weekend strak waren ze aan het timmeren. Het was gewoon geweldig wat we in een paar jaar tijd hebben kunnen doen, dus eerst het dek en vervolgens nog die gangen. Het was ook prachtig dat we in Delft vlakbij op de kant konden liggen en met stroom van de kabelfabriek aan de slag konden. Dat was perfect geregeld. Met een heleboel bekijks. Terwijl die anderen aan het timmeren waren en mensen vragen hadden, dan kon ik dat wel even uitleggen. Dat is op dat moment het behoud van het schip geweest. Het was ook prachtig om BU130 op het hout te schilderen, want voor die tijd zat het allemaal onder het blik. Het zou ook nog best eens kunnen zijn dat ik in een stuk van de oude voorsteven hier heb liggen. Dat zijn zo van die dingen. Het is een heel bijzondere tijd geweest voor mij.”

Hoe liep de verhuur indertijd eigenlijk?

“In de paar jaar dat ik er fanatiek mee bezig was, was dat erg wisselend. De ene keer hielden we ergens in maart de Trui-reünie en hadden we aan het einde van die avond de hele zomer plus een aantal weekenden ingepland. Het jaar daarna hadden we met bedelen en soebatten net een enkele week vol. Als het echt niet lukte, pakten we zo’n weekend wel eens met een aantal enthousiastelingen en gingen we oefenen om wat schipperservaring op doen. Maar dat is natuurlijk niet de bedoeling, je wilt toch die inkomsten binnen halen. Dat was een van de redenen dat we eerst de stichting hebben opgericht en daarna de Vereniging Vrienden van Trui. Dan heb je namelijk een adressenbestand met mensen die kun je uitnodigen. Je kunt ze een donatie vragen en vervolgens ook vragen of ze niet een weekje of een weekend willen varen. Zeker in de beginperiode dat het een beetje slapjes was, deden we dat op die manier. Het is ongelooflijk plezierig om te zien en nu ook te horen dat het nog steeds zo goed gaat.”

Oprichting van de Vereniging Vrienden van Trui

“Soms waren er maar een paar nieuwe leden voor Nieuwe Delft en hielden we tijdens de kennismakingstijd op Trui voldoende ruimte over. Dan moet je de vraag stellen: hoe gaat het dan over vier of vijf jaar met de botter? Want gaandeweg het traject haakt er toch altijd wel een enkeling af. Wat houd je aan het eind over? En wat kun je daarmee doen? We hadden bedacht: er moet sowieso continuïteit komen in het schip en mocht het met Nieuwe Delft niet lukken, dan is er altijd nog een bestuur op dat moment met een stuk achterban in de vorm van Vrienden van Trui. Die moeten dan maar beslissen wat er eventueel met het schip moet gebeuren.”

Hoe ging het ondertussen met je studie?

“Vanuit Trui ben ik secretaris van Botterbehoud geworden. Elke eigenaar of vertegenwoordiger van een botter is lid van Botterbehoud en ik heb dat dus gedaan vanuit de Stichting toen die net opgericht was. Op een gegeven moment moesten er nieuwe bestuursleden voor Botterbehoud komen. Er zat iemand in het bestuur die heel lastig lag en toen hebben Piet [Knook van de VN4, red.] en ik ons samen kandidaat gesteld om bestuurslid te worden. Alleen werd Piet niet gekozen en ik werd wel gekozen, terwijl dat eigenlijk helemaal niet de bedoeling was, het moest eigenlijk omgekeerd. Maar goed, ik werd dus in het bestuur gekozen en dat heeft me wel de nodige studietijd gekost doordat ik niet alleen secretaris van Botterbehoud was, maar vervolgens ook de vertegenwoordig in de Federatie Oud-Nederlandse Vaartuigen. Daar heb ik ook nog een paar jaar voorzitter van mogen zijn.
Ik deed bouwkunde met als specialisatie restauratie, dus was ook bezig met de monumentenwet enzovoorts. In die periode probeerden we vanuit Vereniging Botterbehoud waar ik toen secretaris van was de status monument te krijgen, maar dat kan op grond van de wet helemaal niet. Want een beschermd monument moet een onroerende zaak zijn en dan moet je natuurlijk niet over bootjes gaan praten. Ik wist wel her en der de wegen binnen de rijksdienst en voorzichtig ook wat binnen het ministerie. Vandaar dat er veel tijd werd gestopt in de contacten met de FONV waar we parlementariërs uitnodigden om met de schepen mee te komen varen. Dat is voor het eerst gedaan met de eerste Sail, in Amsterdam in ‘75. Dat was een groot succes, maar zoals gezegd heeft het me een paar jaar van de studie gekost. Aan de andere kant heb ik daar wel een aardig netwerk aan overgehouden, plus dat ik heel veel heb kunnen varen met Peter Dorleijn, maar vooral met de MK 58 van Arie de Waart. Dat was een groots genoegen.”

Vernieuwingen op Trui

Dat varen op andere boten heeft Trui ook het een en ander opgeleverd. “Als je maar een beetje rond kijkt naar anderen, dan pak je een paar van die slimmigheidjes ook over en dat is nog steeds elke keer op Trui te zien.” Een buiketouw bijvoorbeeld. “Nee, aan boord van Trui had je menskracht genoeg. Dus gewoon met drie man, vier man aan de schoot, dat was geen probleem. Maar op het moment dat je met z’n tweeën aan het varen bent kun je wel willen dat iemand je komt helpen, maar die andere is er gewoon niet. Dat soort dingen heb ik juist op de andere schepen gezien. Als je dan weer aan boord van Trui stapt, dan zie je dat er heel intensief mee gevaren wordt en dat het een beetje een rommelbootje is. Dat is heel anders dan wanneer je aan boord van een schip komt waar eigenlijk één iemand altijd op vaart.
Je hebt ook extremen wat betreft geordendheid, van alles een plekje, dat is Peter Dorleijn. Die kan gewoon in het pikkedonker naar binnen toe en dan heb ik dat daar, dat daar en dat daar. Dat is grandioos. En ‘s avonds na het eten, dan wordt er af gewassen en dan wordt het hele vooronder aangedweild. Nou, dat heb ik aan boord van Trui na een week en dan is het gauw, gauw, want de volgende groep staat klaar en ik wil nu weg, want het is eind van de week. Dat soort dingen is dan gewoon, omdat je het heel intensief gebruikt. Na mijn tijd is dat wel veranderd.”

Heb je nog tijd om te zeilen?

“Hoogstzelden. Eigenlijk niet meer vanaf het moment dat Arie zei: ‘Ik heb het schip verkocht.’ Toen zat ik met het werk ook net in een periode dat ik eigenlijk twee banen had en dus weinig tijd. Jarenlang hebben we aan alle wedstrijden meegedaan waar we maar aan mee konden doen, zolang het maar op ruimer water was en we maar in een lang weekend heen-en-weer konden. En alle weekenden waarin er geen wedstrijden waren, dan waren we zelf aan het varen. Af en toe denken we: waar hebben we ooit de tijd vandaan gehaald dat we zoveel konden gaan varen? Dat had voor ons toen prioriteit kennelijk, dus dat was makkelijk in te plannen. Zo gaat dat dan op een gegeven moment.” Op de vraag of hij nog eens met Trui zou willen varen antwoordt Gert Jan: “Dat is best een keer leuk, maar op dit moment zit het nog niet in mijn systeem om dat te organiseren. Ik ben er niet mee bezig. Wie weet, ongetwijfeld komt het wel weer een keer.”

Vrienden van toen

De oud-botteraars komt Gert Jan af en toe nog eens tegen: “Het is weer heel lang geleden dat ik Kick en de heren Marckmann ben tegengekomen, maar ik heb zelf af en toe nog wel contact met Rolf Gersen. In 2008, met het 40 jarig-bestaan van Botterbehoud, hebben ze alle oud-bestuursleden uitgenodigd. Toen was net de TX33 weer in de vaart dus toen kwam ik Rolf ook weer tegen. Daar heb ik sindsdien contact mee gehouden. We wisselen kerst- en nieuwjaarskaarten uit, bellen op verjaardagen en komen af en toe bij elkaar op bezoek.”
Rolf was van de eerste groep die Trui hebben gekocht. “Eerst die andere Trui en toen deze Trui en daarmee zijn gaan varen. Dat was een heel fanatiek clubje, anders koop je natuurlijk zo’n schip niet en ga je er ook niet mee aan de slag. Rolf is ook regelmatig met de broertjes Marckmann en hun schip tochten wezen maken. Dat is ook nog echt een vriendschap van toen, dat is echt hartstikke leuk.”

Mooiweerzeilen op het IJsselmeer

Eén keer heeft Gert Jan zonder maat gevaren. “Met een groepje dat al zes of zeven jaar een lang weekend gevaren had. Heel ervaren, enthousiast. Ger kon niet, maar ik had het jaar daarvoor als maatje samen met Ger gevaren dus vroegen ze of ik alsjeblieft niet wilde varen, want ze willen toch heel graag dat weekend. Dus, oké en er hoefde geen maat mee, want ze hadden al zo vaak met Trui gevaren. Dat heb ik dus geweten.
Ergens halverwege Lelystad hadden we prachtig weer en opeens komt er een bui aan. Of tenminste, er kwam slecht weer aan en op een gegeven ogenblik wisten ze niets meer. Ze wisten niet wat een schoot was, wat een val was. Ze durfden het roer niet over te nemen of wat dan ook. Maar het ging wel dusdanig te keer dat er gereefd moest worden. Reven? Reven? Dat hadden ze nog nooit gedaan! Ze hadden nog nooit harder dan windkracht vijf gehad en toen zaten we toch in een dikke zeven. Toen ben ik maar de Gouwzee op gegaan, daar was het al een heel stuk rustiger. Maar toch, met zoveel buiswater en regen werden ze toch allemaal zeiknat. Niemand kon naar binnen want daar was het veel te spokerig en ze werden zeeziek, koud, misselijk. Ik ben naar Monnickendam gevaren en heb ze meegenomen, niet de kroeg in, maar naar mijn schoonouders en gevraagd of ze de openhaard wilden aansteken. En of ze alstublieft wat soep wilden maken. Er werden wat droge kleren her en der vandaan gehaald en toen ze afgedroogd waren kwamen ze weer een beetje bij. Ze hadden nooit beseft dat het toch ook wel eens een beetje kan spoken op het IJsselmeer. Ze hebben daarna ook nooit meer gezeild. Dat is dan heel jammer.”

Op stap met het Gerrit van der Veen College

Maar Gert Jan heeft ook leukere tochten gevaren. “Heeft Freek de vorige keer nog verteld over onze tocht met het Gerrit van der Veen College? Dat was ook een geweldige ervaring. Toen was hij maatje bij mij. We zouden moeten vertrekken vanuit Muiden. De paar dagen ervoor was het zwaar weer. Vanuit Enkhuizen er pal tegenin, windkracht 7-8 naar Muiden, dat haalden we niet. Dus wij kwamen verwaaid in Hoorn terecht net als acht of negen andere schepen. Na wat geregel kwamen de ouders en die scholieren naar Hoorn toe. Ik geloof dat we zes of zeven jonge dames aan boord hadden, twee knulletjes en een lerares. Geweldig was dat, wat hebben we genoten!
Het begon al dat we gebeld hadden en niet helemaal wisten dat er al een paar ouders hun kinderen gedumpt hadden, dus die zaten al aan boord. Toen wij met z’n tweeën aan boord kwamen hadden er een paar al slaapzakken uitgerold en toen was het: ‘O, wie bent u?’
’Nou, wij zijn de schipper en maat.’
‘O, waar slapen jullie?’
‘Nou, dat is heel eenvoudig, ik slaap hier en hij slaapt daar.’
‘Dat kan niet, daar slapen wij al.’

We waren bekaf aan het eind van de week, want die dames, het enige wat ze deden was in dat vooronder zitten. Eentje had een ghettoblaster bij zich en ze hebben geloof ik drie sets batterijen er doorheen gejast, in die vier dagen dat ze aan boord geweest zijn en een boel chips en drop gegeten. Weken daarna nog hebben we daar de restjes van tussen de matrassen teruggevonden.
Vervolgens op de terugweg, ik denk dat we nog een klein uur van Hoorn verwijderd waren, komt de eerste dame op het dek kijken, zo van: zijn we er al bijna. Op een gegeven moment komen we in de buurt van de haven, gaat dat kopje naar beneden en daar stonden ze dan met de hele club, keurig geschilderd en in hun uitgaanstenue, klaar voor de discotheek. Een prachtig gezicht!”

Visserijdagen

“Wat ik alleen nooit zelf heb gedaan zijn de Visserijdagen. Dat was eigenlijk meer een pakkie aan van Ger Bakker. Hij ging naar de Visserijdagen in Workum toe, en Wim Mendelts, die was daar ook heel fanatiek in. Vanuit Botterbehoud heb ik nog wel een paar keer gevist. Bij het lustrum hebben we voor het eerst met de nodige moeite een visserijvergunning weten te krijgen. Toen hebben we met wat oud-vissers eerst gekuild en daarna wat hoekwant gezet. Ongelooflijk wat een techniek. De handigheid van de oude baasjes die dat al jaren en jaren niet meer gedaan hadden, maar gewoon nog dat automatisme. Dan merk je dus pas waarom het schip is zoals het is. Ik heb er toen een risje foto’s van gemaakt en een verhaaltje voor Tagrijn geschreven. Onvoorstelbaar wat een techniek.
Dat heb ik dus niet met Trui gedaan, maar wel met andere schepen. Aan de ene kant was het een genoegen, aan de andere kant… Het is wel beulen hoor! Zelfs met 15 kg vis erin, om dat net binnen te halen, jongens! Maar een hele hoop gaat weer overboord, dus wat je uiteindelijk overhoudt is drie keer niks. Toen ik begon had je nog behoorlijk wat van die vissers die er nog waren, die ook nog echt op zeil gevist hadden. En die keken het heel vreemd aan. Wat bezielt die jonge gasten om met zo’n botter… Je moet toch dolblij zijn dat je al die rotzooi, al die ellende achter je kunt laten. Wat willen ze in hemelsnaam?”

Zorg voor Trui

“Maar goed, in Enkhuizen hadden we met Trui mazzel. Toen we Trui een keer naar Delft hadden gehaald in de winter moest ik elke dag als ik naar Bouwkunde fietste langs de botter om te kijken. En zeker in de vorstperiode moest ik ‘s morgens en aan het eind van de dag hozen in al die kou en al die rotzooi. Dat heeft Jouke Volgers winters lang in Enkhuizen gedaan voor soms vijf of zes schepen. Dat had ie in zijn visserijtijd ook moeten doen, maar dan alleen voor zijn eigen schip. Nu deed hij dat dan voor jonge gasten die met die boot verder gingen zeilen. Dat was wel heel bijzonder. We hebben hem daar eigenlijk onvoldoende voor bedankt.”

Wat wil je de huidige botteraars meegeven?

“Blijf enthousiast, geniet gewoon van wat er om je heen gebeurt. Kijk naar die kleine dingen en ja, doe voorzichtig. Een ongeluk zit toch in een klein hoekje.
Van de zomer hebben wij een van de oude vrienden helaas weg moeten brengen die overboord geslagen was. Dat was wel heel triest ja. Maar toen stond er ook een hele ris van de oude jongens. Dat was eigenlijk de eerste, uit de bottergroep in ieder geval, die overboord sloeg. Dus ja, wees voorzichtig. Het is geweldig om te varen, maar zelfs ervaren mensen kan het toch een keertje overkomen.
Dus, blijf enthousiast en geniet. Als het mooi weer is en het zonnetje schijnt met een windkrachtje 4-5. Dat is prachtig. Maar we hebben ook in zware stormen gezeten. Dan geniet je weer van het moment dat je weer in de haven bent en denkt: ‘yes, gehaald’. Dat is dan toch ook weer een mooie dag.”

Wie zou ik hierna kunnen interviewen?

“Lars Doornbos zou leuk zijn. Zijn vader heeft ons een aantal keren door garant te staan gewoon een stap verder geholpen en Lars heeft zelf ook een tijd gevaren, ik weet niet of hij dat nu ook nog doet. Toen ik naar Delft kwam zat hij daar al een tijdje en vormde een soort overbrugging met een groepje van voor mij. Hij heeft ook veel geschipperd; ik kan me nog goed zijn rust herinneren en hoe hij de wind gebruikte om het schip te sturen. Dat heeft diepe indruk achter gelaten.
Als je Lars niet kunt vinden is Rolf Gersen ook interessant, hij heeft zelf jarenlang een Staverse jol gehad, die heeft hij trouwens nog steeds, en vaart nu met de Texel 33. Hij is een van de mannen van het eerste uur. Ik vraag me nog altijd af wat hem in hemelsnaam heeft gestuurd om zo’n klomp te kopen en dan niet na het eerste jaar te zeggen van ‘hoi, nu hebben we een vreugdevuurtje’. Wat heeft hem bezield om daarmee door te gaan?”

Helaas hebben we geen contactgegevens van Lars. Weet jij hoe we Lars kunnen bereiken of bén je Lars? Laat het me weten via bulletalie@bu130.nl
(Rolf is lid van de VVT, dus die weten we wel te vinden)