Rekenen aan het getij

Getijden ontstaan doordat de maan en de zon met hun aantrekkingskracht een grote berg water over de aarde sleuren. Dat doen ze op een voorspelbare manier, zodat wij er aan kunnen rekenen en onze waddentocht op kunnen plannen. Eerst wat begrippen:

  • [de] getijden = [het] getij = het verplaatsen van water door de aantrekkingskracht van zon & maan
  • [het, een] tij = één golfbeweging van eb en vloed; één periode van het getij
  • hoogwater (HW) = de hoogste waterstand binnen één periode van eb & vloed; HW wordt zowel aangegeven als tijdstip (bv. 13:34), en als hoogte (bv. 1,8 m NAP).
  • laagwater (LW) = idem voor de laagste waterstand.
  • [ge]tijverschil = het hoogteverschil tussen HW en LW
  • vloed = opkomend tij = 1)de periode binnen het tij waarin het water stijgt, 2)de stijgende, binnendringende watermassa. Niet verwarren met HW!
  • eb = afgaand tij = 1)de periode binnen het tij waarin het water daalt, 2)de dalende, weglopende watermassa. Niet verwarren met LW!
  • springtij = het eens in de twee weken voorkomende tij waarbij het tijverschil groter is dan normaal
  • dootij = het eens in de twee weken voorkomende tij waarbij het tijverschil kleiner is dan normaal
  • GHHWS = gemiddeld hoog-hoogwater-spring = het gemiddelde hoogste HW bij springtij over de afgelopen jaren, uitgezonderd stormvloeden
  • GLLWS = gemiddeld laag-laagwater-spring = het gemiddelde laagste LW bij springtij over de afgelopen jaren
  • LAT = laagste astronomische tij = het laagste LW dat kan ontstaan door de invloed van maan & zon
  • VM = volle maan
  • NM = nieuwe maan
  • EK = eerste kwartier
  • LK = laatste kwartier
  • verhoging/verlaging = afwijkingen van de voorspelde waterstand, veroorzaakt door wind of door ongewoon debiet in rivieren

De cyclus

Op LW begint de cyclus. Direct na LW begint de vloed. Het water stroomt vanaf de Noordzee via de zeegaten naar binnen, eerst langzaam, dan versnellend tot ongeveer halverwege de vloed de stroom maximaal is. Hierna neemt de stroom af, het water stijgt langzamer, totdat bij HW het water stilstaat op het hoogste punt. Daarna begint het water weer naar buiten te stromen; het is eb geworden. Ook nu stroomt het water eerst langzaam, dan sneller, tot een maximum halverwege, waarna de stroomsnelheid afneemt tot het water bij LW vrijwel stilstaat.

Klinkt als een sinus. Dat klopt ook ongeveer, alleen is het een superpositie van tenminste 94 sinussen. Je kunt het getij zelf dus niet zomaar uitrekenen; dat laten we lekker over aan de deskundigen die hun resultaten in keurige tabellen en grafieken weergeven. En met die gegevens gaan wij rekenen. (Er zijn wel enige vuistregels over het getij die handig zijn om te weten, maar die kunnen nooit een getijdentabel vervangen.)

In de onderstaande grafiek is de waterstand uitgezet tegen de tijd. We zitten ergens halverwege dootij en springtij.

Een paar dingen vallen op:

  • Bij springtij is niet alleen HW hoger dan normaal, maar LW is ook lager dan normaal;
  • Analoog voor dootij; HW is lager, maar LW is hoger dan normaal
  • LAT is fors lager dan GLLWS

Gebruik maken van het tij

Stel, we willen een wantij oversteken met opkomend water. Het hoogste punt is h meter boven kaartpeil, de botter steekt 0,9 meter, dus we kunnen er overheen vanaf het moment t dat het water (0,9 + h) meter boven kaartpeil is. Simpel toch?

Er zijn wat complicaties.

  1. hoe groot is h?
  2. wat is kaartpeil?
  3. hoe weet ik dat het moment t is aangebroken als ik alleen maar weet wanneer het LW en HW is?
  4. kloppen de waterstanden in de tabel wel?

1. h kun je soms aflezen uit de kaart. Als je een bepaalde plaat wilt oversteken, zoek je het meest ondiepe punt uit dat je gaat tegenkomen. Droogvalhoogtes worden onderstreept weergegeven. Als je een geul over een wantij wilt volgen, heb je meestal niet zoveel aan de kaart, aangezien in het beprikte geultje altijd meer water staat dan vlak ernaast. Deze gegevens worden bijgehouden op de website van de wadvaarders. In de twee Duitse almanakken die aan boord zijn, kun je deze gegevens ook vinden, maar dan uiteraard een stuk minder actueel.

2. De dieptes op de kaart worden weergegeven in meters ten opzichte van het kaartpeil of reductievlak. In Nederland is dit GLLWS. In Duitsland zijn de dieptes vanaf 2005 weergegeven ten opzichte van LAT. Het handige is dat de meeste getijdentabellen de waterstanden weergeven ten opzichte van het kaartpeil. Maar, als je dus in Duitsland een kaart van 2004 gebruikt met een recente Getidenkalender, moet je er rekening mee houden dat het kaartpeil anders is (zie nieuwtjes met betrekking tot de navigatie, 13 april 2005).
Soms heb je te maken met waterstanden of dieptes die worden weergegeven ten opzichte van NAP. In dat geval moet je het verschil tussen NAP en GLLWS verrekenen, tenzij beide in meters tov NAP zijn weergegeven.

3. In de HP33 wordt van elk uur de waterstand weergegeven. Je kunt dan dus heel gemakkelijk zien hoe laat de waterstand boven (h + 0,9)m is gestegen. Echter, buiten Nederland heb je alleen maar de tijdstippen van HW en LW. Je moet dan gaan interpoleren aan de hand van het tijverschil. Hiervoor gebruiken we de twaalfde-regel.

4. Door de invloed van wind en rivieren zijn er vaak afwijkingen in de waterstand. Deze afwijkingen worden doorgaans gemeld in de scheepvaartweerberichten. Je kunt ze simpelweg optellen of aftrekken bij de waterstand uit het boekje of uit je berekeningen.

Als je het grafiekje ziet, lijkt het heel gemakkelijk om er aan te rekenen. In de praktijk blijkt het toch lastig. Vandaar een paar rekenvoorbeelden.

Tijdsverschillen tov HW en LW grafisch weergegeven

Plaatjes zijn klikbaar voor een grotere versie inclusief tijdsverschillen tov LW.

Recent Changes | Edit Bar | Edit Page | History | Security
Powered by PmWiki