Bij de Nederlands-Duitse grens in de Eemsmonding begint het Oost-Friese Wad. Bij een vluchtige blik op de kaart lijkt het op het Nederlandse Wad: een kust met aan beide uiteinden een grote havenstad, en daarboven een sliert langerekte eilanden. Als je iets beter kijkt, zie je de eerste grote verschillen. Zo zijn de eilanden veel kleiner: alle Oost-Friese eilanden passen samen op Texel en dan is er nog ruimte over. Waar in Nederland vrijwel alle kleine landhavens door landaanwinning verdwenen zijn, ligt onder elk Oost-Fries eiland nog een landhaven.
Als je er vaart, zie je nog veel meer verschillen. Er is bijna twee maal zoveel tij, de geulen zijn smaller en ondieper. Het wad is modderiger. De eilanden zijn op twee na autovrij. Ook het achterland is anders: waar in Nederland door de ruilverkaveling grote, rechthoekige weilanden en akkers zijn ontstaan, overheersen in Oost-Friesland kleine lapjes grond, gescheiden door kronkelige slootjes en houtwallen. Ook zijn nog veel terpen intact.
Een ander opvallend verschil zit in de ontstaansgeschiedenis van de polders. In Nederland is men vrij snel gaan pompen, waardoor de polders diep liggen en door gemalen droog worden gehouden. In Oost-Friesland is men heel lang doorgegaan met landaanwinning, waardoor de polders veel hoger liggen en nu nog steeds bijna allemaal met zijlen drooggehouden kunnen worden.
De eilanden zijn touristisch, maar behalve op Borkum en Norderney wordt dat nooit hinderlijk.