Wantijen zijn ondieptes die als een rug liggen tussen een eiland en de vaste wal. Ze ontstaan door bezinking. Bij laagwater valt een wantij (bijna) helemaal droog, en kun je het eiland lopend bereiken. Neuwerk wordt zelfs voor een groot deel bevoorraad met koetsen die over het wantij rijden.
Als het tij opkomt, stroomt de vloed vanaf de Noordzee aan twee kanten om het eiland heen. Ergens midden achter het eiland ontmoeten de stromen elkaar. Op deze plek zal het water nauwelijks stromen, het botst immers op elkaar. Wel gaat het water omhoog. Na HW zakt het water weer, maar ook nu ontstaat er weinig stroming, omdat er maar een klein beetje water is dat weg moet.
Direct naast het eiland daarentegen, in het zeegat, stroomt het water heel hard. Immers, al het water dat bij HW tussen het eiland en de kust staat, moet hier doorheen. En weer terug met afgaand tij. Het water staat er maar heel even stil; alleen met HW en LW beweegt het niet veel.
Het gevolg hiervan is dat in de zeegaten geen zand en slib kan bezinken. Op het wantij daarentegen zal juist veel sediment neerslaan. Immers, elk tij wordt vers water met zand en slib wordt aangevoerd, dat vervolgens kan bezinken in het rustige water.
Uiteindelijk ontstaat hierdoor de ondiepte die het eiland met de kust verbindt. Op dit stukje kaart kun je het wantij van Terschelling zien (groen is droogvallend):
Niet elk eiland heeft een wantij dat tot aan de kust doorloopt: Bij Texel, Vlieland en Borkum zit er een stevige geul ten zuiden van het wantij.
Er zijn overzichten met de hoogtes van Nederlandse wantijen en de Duitse wantijen van WattenSchipper.de en Wattsegler.de . De Wattenschipper.de geeft lodingen t.o.v. van LAT. De Wattsegler t.o.v. hoogwater (dit is het hoogwater zoals weergegeven op de kaarten). Hoewel t.o.v. van LAT natuurlijk lekker makkelijk rekenen is, is het een goed idee om ook Wattsegler te checken. Deze lodingen zijn vaak recenter en niet alle locaties staat in beide tabellen.